Het historische wervengebied in Utrecht is vergelijkbaar met altaarstukken uit de middeleeuwen, zegt stadsconservator René de Kam. Met dat verschil dat de eeuwenoude altaren alleen met handschoenen en speciale apparaatjes mogen worden beroerd en veilig weggeborgen zijn in het Centraal Museum. “Het wervengebied is net zo’n kunstwerk, maar daar loopt iedereen dagelijks overheen.”
Het wervengebied in Utrecht lijkt een vanzelfsprekendheid. Met ruim negenhonderd kelders, vier kilometer kade en een roemrijke geschiedenis is het – naast de Dom – de belangrijkste blikvanger van de stad. Maar de werven kampen al jaren met ouderdomsproblemen. Denk aan achterstallig onderhoud, schimmelige muren en scheuren door boomwortels en zwaar verkeer over de Oudegracht.
Moderne tijd
Werfkelders kraken onder de moderne tijd, zegt conservator De Kam. “Er is sprake van ‘normale’ veroudering, maar ook het gebruik ervan is door de eeuwen heen veranderd. Toen reden er handkarren en paardentrams overheen, nu zijn het vrachtwagens.” Voor de werven geldt hetzelfde als voor de Dom, zegt hij. “Je moet continu investeren om het erfgoed te behouden. Doe je dat niet, verlies je op den duur een Rijksmonument.”
Om dat te voorkomen zet de gemeente opnieuw fors in op herstel- en onderhoudswerkzaamheden. Kosten voor de gemeente en keldereigenaren bedragen de komende drie jaar 48 miljoen euro. Het volledige plan duurt dertig jaar en zal tussen de 450 en 550 miljoen kosten. Een ruwe schatting, want werken in erfgoed is onvoorspelbaar, aldus de gemeente: “Achter elke steen kan een verrassing vandaan komen.”
Wie de onderhoudskosten van de kelders moet betalen, is al jarenlang een punt van discussie. Moeilijkheid is het verdeelde eigendomsrecht. “Na de Tweede Wereldoorlog heeft de gemeente veel werven, werfmuren en -kades opgekocht”, zegt De Kam. “Het idee was om de onderhoudslast voor bewoners te verminderen en het belang van de monumentenfunctie te benadrukken.” Nu maakt dat de verantwoordelijkheidsvraag complex: keldermuren zijn gemeentelijk eigendom, maar binnenruimtes zijn van particulieren en bedrijven. “Het gebied is opgeknipt.”
Havenfunctie
Dit terwijl het gebied in de middeleeuwen juist fungeerde bij de gratie van collectieve verantwoordelijkheid. De werven hadden destijds een belangrijke havenfunctie en golden als economische A-locatie. Kooplieden losten er goederen –vis, bier, bakstenen – en sloegen ze op in de werfkelders. “Het functioneren van het gebied was dan ook van groot belang”, zegt De Kam. Particulieren waren elk verantwoordelijk voor hun eigen stuk werf, maar werkten wel nauw samen. “Dat moest ook: als Jan het er met de pet naar gooide, ging het ten koste van de zaken, dus zorgden buren ervoor dat hij zich goed gedroeg.”
Nu het collectief economisch belang is verminderd, ligt de kwestie ingewikkelder, ziet De Kam. “De verstrengeling van dat particulier bezit en openbare ruimte speelt daarin een rol. Een huiseigenaar zal eerder vinden dat de gemeente moet betalen als de grens tussen openbaar terrein en particulier eigendom diffuus is.”
De gemeente is voornemens de schade aan kelders door zwaar verkeer te betalen. Verder worden subsidiemogelijkheden onderzocht. Kosten voor het waterdicht maken van kelders moeten wel gedeeld worden met pandeigenaren, zo is het voorstel. De Kam heeft er twijfels bij. “Als enkele bewoners dwarsliggen, ontstaat al een probleem. Dan blijft het gebied kwetsbaar.” En ook na dertig jaar zal werfonderhoud altijd nodig blijven. “Het wervensysteem bestaat al generaties lang. De essentie is dat we ons daar met z’n allen voor moeten inzetten.”
“Als ik in de werfkelder rechtop sta, raakt mijn kruin het plafond. Sfeervol, maar als slaapkamer vind ik het te claustrofobisch. Ik gebruik de kelder als kantoor voor mijn drukwerkbedrijf. De locatie is heerlijk, aan de gracht is het heel rustig en groen tijdens de lockdown. Soms moet ik mezelf in m’n arm knijpen.
“In 2010 vonden we tijdens een verbouwing een ‘spookkelder’: een kelder die niet in het kadaster stond. Hoeveel daarvan nog in Utrecht bestaan, is niet precies bekend. Als kind stuitte ik al weleens op fundamenten bij het graven in de tuin, maar we dachten dat alles was volgestort. Toen we de kelder vonden hebben we de ruimte bij het huis betrokken. Dat was een ‘duivelsgeschenk’: bij slecht weer regende het in de kelder, het was een helse klus om ’m waterdicht te maken. Nog steeds hebben we een condensatieprobleem, maar goede ventilatie maakt een hoop goed.”
“Ik weet nog dat de ambtenaar vroeg: waar begint u aan? Maar ik wilde het. Ik kende de jazzkelders uit mijn jeugd, en ik dacht: als hier iets vrijkomt, begin ik er een theater.
“Ik wilde dat het theater de sfeer zou ademen van de jaren dertig en veertig, de tijd waarin cabaret nog in cafés plaatsvond. Algauw stonden Youp van ’t Hek, Bert Visscher en Hans Liberg hier. Ze vonden het een unieke plek. Het is ook fantastisch, ik heb er zelfs een lied over geschreven: Daar bij die grachten / zo dicht langs het water / daar onder die bomen / van de oeroude gracht.
“In het begin waren de suikerzakjes nog weleens vochtig. Dat is opgelost met een luchtcirculatiesysteem. De drankenboer komt inmiddels met de boot, zijn vrachtwagen mag de binnenstad niet meer in. Ik heb er geen moeite mee, zolang mensen gewoon naar ons theater kunnen komen. The show must go on.”
“Ik zit hier nu ruim vijfendertig jaar. Het is een inspirerende ruimte, ook vanwege de historie: ik heb gehoord dat de kelder vroeger werd gebruikt om lijken af te leggen, dat is een gek idee. Toen ik hier kwam werden de kelders amper gebruikt. Nu is er meer bedrijvigheid. Aan de overkant zit een muziekstudio, hiertegenover een textieldrukkerij. Er is ook meer toerisme.
“Mijn atelier heet De Moerbei, naar die grote moerbeiboom voor de deur. Aanvankelijk zaten we hier met drie kunstenaars, dat is bijna niet voor te stellen in zo’n kleine ruimte. Je kunt hier ook niet wonen, maar als atelier is het perfect. Mijn buurman woont wel in zijn kelder.
“Ik maak beelden van hout en steen, ook in opdracht. Soms vind ik hout in de omgeving van Utrecht, daar maken wij weer iets moois van. Ik werk vaak buiten, er komen regelmatig eendjes langs. Eentje heb ik Donald genoemd, de ander Katrien, die herken ik altijd.”
Lees het volledige Nieuwsbericht gepubliceerd door: